Jessye Norman over Gustav Mahler
Link

Jessye Norman en de muziek van Gustav Mahler

Normaal heb ik het op mijn blog niet over muziek. Maar soms moet ik iets delen omdat het zo ontroerend en blikverruimend is. Dit is een ‘doorgeefcadeau’ van Peter van der Lint, die in mei in Trouw terugblikte op het laatste interview dat zangeres Jessye Norman gaf, vlak voordat ze in september 2019 onverwacht overleed. Het hele gesprek is gewijd aan de vaak als moeilijk beschouwde muziek van Gustav Mahler en de verwantschap daarvan met religie en natuur.

De Oostenrijkse componist Gustav Mahler (1860-1911) schreef misschien geen klassieke muziek voor beginners, maar iedereen – van mijn leeftijd in ieder geval – kent wel het Adagietto uit zijn Vijfde symfonie. Door de film Dood in Venetië van Luchino Visconti is dit thema voor altijd verbonden met de tragiek van een onbereikbare liefde. In werkelijkheid was het gecomponeerd als een liefdesbrief aan zijn toekomstige vrouw Alma. Kenmerkend is het trage glijden van de muziek, glissandi in vaktaal.

Mahler kon in zijn muziek ook groot en stevig uitpakken, maar nergens wordt het bombast en bijna lachwekkend, zoals bij Richard Wagner (luister eens naar diens Die Walküre). Veel vaker is er ruimte voor muzikale tederheid, zoals in Ich bin der Welt abhanden gekommen, een van zijn Rückert-liederen. Ik heb het geluk gehad dat ik het ooit mocht zingen in een bewerking voor 16-stemmig koor.

Het interview met Jessye Norman is zo waardevol omdat zij context geeft aan de muziek van Gustav Mahler: wat een voorrecht het is om Mahler te mogen zingen, maar ook de diepere betekenis die de componist met zijn symfonieën en liederen voor ogen had. Norman praat levendig, emotioneel en weloverwogen. Je wilt direct meer van haar horen en van die prachtige muziek van Gustav Mahler.

Foto: AVROTROS

naaktslak slug

De onderwereld van de tuin

Tuinboekenschrijver Romke van de Kaa komt met een nieuw boek over het bodemleven in de tuin: van microscopisch kleine bacteriën tot de mol, onze grootste bodembewoner. Toen ik met hem vijf jaar geleden een tuinreis maakte sprak hij er al over: hoe onder de grond allerlei organismen met elkaar communiceren en samenleven. In 2016 schreef Peter Wohlleben over dit ‘ondergrondse internet’ in Het verborgen leven van bomen, dat een bestseller werd. Er is zeker een ondergrondse verbondenheid die nader onderzoek verdient, maar dat bomen van elkaar houden gaat er bij Romke van de Kaa niet in.

Met diezelfde nuchtere relativering graaft hij zich in de bodemmaterie. Wat hij allereerst opmerkt is dat wij nog maar zo weinig weten. Van veel diertjes, zoals nematoden (aaltjes) is pas zo’n 5 procent van alle soorten ontdekt. Met genetisch onderzoek komen er verwantschappen boven die we nooit vermoed hadden, zoals tussen de magnolia en de waterlelie. En wat te denken van de archaea, de nog weinig bekende ‘oerbacteriën’, die in onderzoek van Carl Woese vijftig jaar geleden voor een totaal nieuwe indeling zorgde van alle leven op aarde.

Van de Kaa benadert zijn onderwerpen aandachtsvol, maar niet uitputtend. Soms is dat jammer omdat als lezer je nieuwsgierigheid geprikkeld wordt en je precies wilt weten hoe de vork in de steel zit. Daarvoor is het boekje teveel een inleidende ontdekkingstocht. Een dilemma voor een schrijver lijkt mij ook, want op andere momenten wordt het soms wel even erg technisch en wetenschappelijk, vooral wanneer er bij de organismen die wij met het blote oog niet kunnen zien een zeker voorstellingsvermogen van ons gevraagd wordt.

Een moeizame verhouding

Blijft het feit dat Van de Kaa op zijn leukst is als hij stelling kan nemen of ironiseren. Moraliseren noemt hij dat zelf. Zo schetst hij hoe oogkleppen, taalbarrières en concurrentiestrijd in wetenschappelijke kringen de ontwikkeling van nieuwe inzichten blokkeren. Daarnaast neemt hij zoals altijd de moeizame verhouding tussen mens en natuur op de hak, bijvoorbeeld als het gaat om nut of overlast van dieren in de tuin.

Deze week nog in het Natuurdagboek van Koos Dijksterhuis over slakken. Dijksterhuis verdrinkt ze emmersvol in de stadsvijver achter zijn tuin. Volgens van de Kaa kun je de aard van de mens bijna herkennen aan hoe hij zijn slakken verwijdert. Ik behoor tot de ‘gemakzuchtigen’ en gooi ze naar het weiland achter mijn tuin of in de ruige bosschages bij mijn buren. Een vriendin van mij knipt ze met een schaar doormidden of plet ze onder haar schoen. Op de column van Dijksterhuis volgde daags daarna al een lezersreactie met de tip om slakken in de houtas te leggen. Hoeveel scenario’s kunnen we bedenken om een slak aan zijn einde te brengen?

De onderwereld van de tuin

 

Romke vertelt ook nog dat zo’n 90 procent van zijn fanmail over overlast gaat: slakken inderdaad, maar ook woelmuizen, mieren, luizen, kevers, wantsen en rupsen. Alleen vlinders en vogels zijn welkom in de tuin. Ziedaar de schizofrene houding die we innemen tegenover de natuur waar wij zelf onderdeel van zijn.

De onderwereld van de tuin : van microbe tot mol / Romke van de Kaa. – Amsterdam [et al.]: Atlas Contact, 2020. – 208 p. – ISBN 978-90-450-4208-4.

De foto van de naaktslak is gemaakt door Alexas_Fotos op Pixabay

Beth Chatto’s droogtebestendige gravel garden

Als het gaat om droogte-resistent tuinieren heeft Beth Chatto haar naam gevestigd. In 1991, toen klimaatverandering nog veel minder de aandacht had dan nu, begon zij op de zanderige en stenige grond van een voormalig parkeerterrein met de aanleg van een grindtuin. De planten in de gravel garden werden, behalve bij aanplant, nooit bewaterd. De natuurlijke neerslag moest het werk doen. En die regen is in East Anglia, een van de droogste gebieden van Engeland, niet veel. Zo bouwde Beth Chatto een rijke ervaring op met planten die écht tegen droogte kunnen, en het is die ervaring die ze deelt in Drought-resistant planting.

Nu zijn de successen van Chatto’s tuin niet altijd direct te verwerken in een Nederlandse tuin, en de schrijfster zelf haast zich om dat toe te geven: de bodem is nooit hetzelfde, de ligging is meer of minder open en het (micro-)klimaat is anders. Zo is in Nederland vooral het voorjaar vaak droog, maar valt er in East Anglia juist zomers nauwelijks regen. Vorst komt daar ook minder voor, terwijl het juist de combinatie is van nattigheid en tijdelijke strenge vorst die in winters Nederland planten de das om kunnen doen.

Hoewel de bodem in de gravel garden arm en stenig is wordt er veel aandacht besteed aan de voorbewerking: de grond wordt diep losgewoeld en er wordt een vruchtbare teeltlaag aangebracht. In het eerste jaar wordt er regelmatig onkruid gewied, zodat na een jaar, als de planten zich goed hebben gezet, een mulchlaag opgebracht kan worden. In het zicht is dat grind, achterin de borders en tussen hogere begroeiing wordt het stro.

Chatto heeft het boek geschreven in 1998 en schildert een tuinjaar in seizoenen, veranderingen die ze aanbrengt en combinaties die haar bekoren. Deze notities worden afgewisseld met plantportretten van bijvoorbeeld kievitsbloemen, wolfsmelk, sieruien, clematis en sedums, niet altijd planten waarvan je verwacht dat ze het goed doen in droge omstandigheden. Het laatste hoofdstuk is gewijd aan de scree garden, een uitbreiding waar ze in 1997 aan begint. Het is een plan met vijf eilandbedden waarin ze lagere droogteminnende planten zet die in de gravel garden overgroeid dreigen te worden.

Door haar prettige, soms bijna poëtische schrijfstijl, en met de illustratieve foto’s van Steven Wooster wordt Drought-resistant planting een fijn lees- en kijkboek. Wat me het meest is bijgebleven is hoe ze de mijmering aanraakt, het tijdloze genieten, dat een tuin teweeg kan brengen. Qua humor of uitgesproken mening legt ze het misschien af tegenover die andere grootheid uit de Engelse tuincultuur: Christopher Lloyd. Die twee hebben elkaar leren kennen nadat Beth Chatto hem een brief schreef over de bruikbaarheid van schoenlappersplanten, een plant waar Christo “geen tijd aan wilde besteden”.

Beth Chatto is in 2018 overleden, op 94-jarige leeftijd. Ik ben blij dat ze mij nog een rondleiding door haar tuin heeft gegeven tijdens mijn allereerste tuinreis naar Engeland. Jammer dat dit boek (nog) niet vertaald is in het Nederlands. Terwijl haar kennis en ideeën zo bruikbaar zijn voor de steeds warmere en drogere omstandigheden waar we de laatste jaren mee te kampen hebben.

Drought-resistant planting : lessons from Beth Chatto’s gravel garden / Beth Chatto ; photo’s by Steven Wooster. – [London]: Frances Lincoln, 2016. – 192 p. – ISBN 978-00-7112-3811-4.

Romke van der Kaa, die andere tuinboekenschrijver, tekende een heel mooi afscheidsportret op.

Zuidelijke boomsprinkhaan (Meconema meridionale)
Afbeelding

Sprinkhaan-gevaar

Als je op je hurken wiedt zie je nog eens wat. Had ik het laatst nog gekscherend over een sprinkhanenplaag van bijbelse omvang, sta ik oog in oog met zo’n beest: antennes langer dan zijn lichaam, stevige kaken en een gespierd onderstel waar je U tegen zegt. Ik denk dat het de Zuidelijke boomsprinkhaan is, ofwel Meconema meridionale, als ik op de soortzoeker kijk en vergelijk. Gelukkig niet groter dan een paar centimeter.

Papaver orientale 'Mrs. Perry' (Oosterse klaproos)

Papaver orientale ‘Mrs. Perry’ (Oosterse klaproos)

Amos Perry (1871 -1953) kweekte de eerste Oosterse papaver die niet grof en feloranje was in zijn Enfield Nursery. Hij selecteerde een zalmroze zaailing uit een veld met duizenden oranje papavers en noemde die ‘Mrs. Perry’ naar zijn eerste vrouw Nancy. Toen ‘Mrs. Perry’ in 1906 werd gelanceerd, veroorzaakte het een sensatie.

Perry wilde echter een witte Oosterse papaver kweken, en dat lukte hem steeds niet. Op een dag kreeg hij een woedende brief van een klant die klaagde dat haar perzikkleurige ‘Mrs. Perry’ een dikke, lelijke witte papaver was. Een briefwisseling volgde en uiteindelijk ging Amos Perry -die zijn klanten zeer waardeerde- op weg om zijn strijdlustige klant te kalmeren met enkele ‘Mrs. Perry’-planten onder zijn arm. Hij was verheugd om zijn onbereikbare witte Oosterse klaproos in haar tuin te zien groeien. De papaver werd opgegraven en verscheen in 1912 als ‘Perry’s White‘.

Er zijn meerdere overleveringen van dit verhaal. In een andere versie is de klaagster een man, het zoenoffer een bos rode crocosmia’s en het jaar dat het allemaal begon 1913. Maar de strekking is duidelijk: wat een doorn in het oog is voor de een, is een godswonder voor een ander.

Amos Perry ontving talloze onderscheidingen voor nieuwe hybriden van onder andere irissen, klaprozen, geums, heucheras, delphiniums, floxen en asters. Er bestaat ook een Achillea ptarmica ‘Perry’s White’ (Hemdsknoopje).

Meer lezen: Best oriental poppy varieties

Planten voor droogte

De Grote Droogte

Verbascum (Toorts), Stipa tenuissima (Vedergras) en Stachys byzantina (Ezelsoor, op de achtergrond): drie soorten die het goed doen in zeer droge omstandigheden.

Is het jou ook opgevallen dat sinds de komst van het coronavirus in maart de zon zo lustig schijnt? Alsof de natuur wil zeggen: “Oké, je slijt je dagen misschien ingeperkt of in thuisquarantaine, maar ik geef je in ruil mijn helderste licht. Zodat je ziet wat er al is, van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat.”

Hier in Oosterhout, in westelijk Brabant, voelde het soms als vakantie aan huis. Nu heeft mijn woning wel iets weg van een Landal bungalow, voorzien van alle gemakken en een terras met weids uitzicht aan de achterkant. Onbetaalbaar eigenlijk, en niet alleen in het hoofdseizoen. Dat ik dit in bruikleen heb is echt heel bijzonder.

Droog, droger, droogst…

De keerzijde van al die zonneschijn is dat het watertekort in mijn tuin schrijnend oploopt. Het voorjaar is meestal het droogste seizoen, dit jaar is het extreem droog. De KNMI maakt prachtige kaarten van de neerslag per locatie: in april en mei samen was het een schrale 15 millimeter waar het gemiddeld 110 moet zijn. Dreigender nog is de grafiek van het neerslagtekort in 2020: daarin streven we het tot nu toe droogste jaar ooit gemeten voorbij.

Ik zit niet te wachten op dit soort records. Gilze-Rijen, acht kilometer verderop, brak vorig jaar juli nog het warmterecord met 40,7 graden. Op hogere zandgronden, ofwel klapzand, wordt de aarde woestijnstof als ik niet ingrijp. Na de eikenprocessierups, het coronavirus en de extreme droogte… straks neemt het bijbelse proporties aan en krijgen we die woestijnsprinkhanen uit Afrika ook nog.

Drie droge jaren op een rij: het dwingt mij wel om anders te kijken naar mijn buitenruimte in dit ‘gematigd’ klimaat. Eerder verzuchtte ik al dat het van tuinieren soms een labeur maakt. Je begrijpt waarom de gewone man liever een crematoriumtuin aanlegt met grind, of alles betegelt. Mijn buurman met zijn kunstgras hoeft er maar één keer per jaar de hogedrukspuit op te zetten.

Hoe maak je een slim-met-water-tuin?

Begrijp mij goed, ik wil nog niet ruilen. Maar een overheid die bij burgers aandringt om aan beter waterbeheer te doen door de tuin te vergroenen en een waterbuffer op te slaan, sluit zijn ogen voor de praktische realiteit. Ik heb een fraaie waterzuil voor maar liefst 400 liter: leeg sinds maart. Dus gaan tientallen liters goed leidingwater de tuin in, bijna dagelijks.

Voor gemeenteraden, provinciebesturen en waterschappen staat goed waterbeheer in tuinen vast niet hoog op de agenda, zoveel problemen als er nu al zijn. Maar mijn advies is: werk samen met particulieren, gebruik hun ervaringen, stimuleer oplossingen, informeer. En vooral dat laatste is belangrijk: mensen wijzer maken. Brabant Water doet een poging: “Kies voor planten in een tuin die minder water nodig hebben.” Zoals? Hoe?

P.S. Margo Gelten heeft een heel aardig blog over tuinieren op zandgrond.

Geum 'Totally Tangerine' (Nagelkruid)
Afbeelding

Geum ‘Totally Tangerine’ (Nagelkruid)

Geum ‘Totally Tangerine’ is een vrij recente introductie. Een wat hoger bloeiend, licht oranjekleurig nagelkruid, dat alle aandacht waard is. Gezond blad en een bloei die start in april en makkelijk doorgaat tot in augustus. Hier in een lekker fauvistische kleurencombinatie met het lila van Nepeta ‘Six Hills Giant’ (Kattenkruid). Ik heb er ook nog roodpaarse Allium aflatunense’Purple Sensation’ (Sierui) tussen geplant.

Bloesem

Traag genieten

In The Time Machine, de film uit 1960, zit een scène die ik altijd als horror heb beschouwd: de uitvinder reist naar de toekomst. Dag en nacht wisselen elkaar af in ijltempo, nieuwe maan wordt volle maan, wordt afnemende maan, lente wordt zomer, herfst, winter, en jaar volgt op jaar. In een oogwenk botten planten uit, groeien, bloeien, verwelken, en opnieuw en opnieuw. Bomen groeien tot volwassenheid in een ademtocht en sterven net zo snel.

Het is een filmscène die met een andere kijk fascinerend genoemd kan worden. Maar voor mij gaat het over vergankelijkheid en een voortschrijden van de tijd die onmenselijk is. Als tuinier zou je soms willen dat het groeien wat sneller gaat. Maar nee, liever niet, niet zo! In het plannen -soms over de jaren- in het wachten en het uitproberen en in de gestadige cyclus van groei, bloei en bederf zitten de creativiteit en de beloning.

Wisteria sinensis 'Prolific' (Blauwe regen)

 

De coronacrisis heeft zoals elke crisis meerdere gezichten. Sinds half maart werk ik gedwongen thuis en beleef ik mijn huis, tuin, straat vaker en op andere tijden dan normaal. Zo sensitief maakte ik de lente niet eerder mee: het gonzen van de eerste hommel, het dansen van de narcissen in de wei, de zoete geur van de blauwe regen, het zachte druppen van blad naar blad als het echt regent… Maar ook de ronkende compressor van de buurman die zijn kunstgras schoonspuit.

Het is een luxe om stil te mogen staan in het moment of in het detail, en dat ‘kleine ontdekken’ maakt me gelukkig. Het is een kinderlijke manier van waarnemen bijna. Vertragen is een manier om de hectiek, de zorgen en de vergankelijkheid voor even te ontvluchten. Een frisse en verwonderde blik, helemaal in het nu. Als ik daar iets van vasthoud, later, als wij weer vooruit razen met zijn allen, dan zou dat prachtig zijn.