Normaal heb ik het op mijn blog niet over muziek. Maar soms moet ik iets delen omdat het zo ontroerend en blikverruimend is. Dit is een ‘doorgeefcadeau’ van Peter van der Lint, die in mei in Trouw terugblikte op het laatste interview dat zangeres Jessye Norman gaf, vlak voordat ze in september 2019 onverwacht overleed. Het hele gesprek is gewijd aan de vaak als moeilijk beschouwde muziek van Gustav Mahler en de verwantschap daarvan met religie en natuur.
De Oostenrijkse componist Gustav Mahler (1860-1911) schreef misschien geen klassieke muziek voor beginners, maar iedereen – van mijn leeftijd in ieder geval – kent wel het Adagietto uit zijn Vijfde symfonie. Door de film Dood in Venetië van Luchino Visconti is dit thema voor altijd verbonden met de tragiek van een onbereikbare liefde. In werkelijkheid was het gecomponeerd als een liefdesbrief aan zijn toekomstige vrouw Alma. Kenmerkend is het trage glijden van de muziek, glissandi in vaktaal.
Mahler kon in zijn muziek ook groot en stevig uitpakken, maar nergens wordt het bombast en bijna lachwekkend, zoals bij Richard Wagner (luister eens naar diens Die Walküre). Veel vaker is er ruimte voor muzikale tederheid, zoals in Ich bin der Welt abhanden gekommen, een van zijn Rückert-liederen. Ik heb het geluk gehad dat ik het ooit mocht zingen in een bewerking voor 16-stemmig koor.
Het interview met Jessye Norman is zo waardevol omdat zij context geeft aan de muziek van Gustav Mahler: wat een voorrecht het is om Mahler te mogen zingen, maar ook de diepere betekenis die de componist met zijn symfonieën en liederen voor ogen had. Norman praat levendig, emotioneel en weloverwogen. Je wilt direct meer van haar horen en van die prachtige muziek van Gustav Mahler.
Tuinboekenschrijver Romke van de Kaa komt met een nieuw boek over het bodemleven in de tuin: van microscopisch kleine bacteriën tot de mol, onze grootste bodembewoner. Toen ik met hem vijf jaar geleden een tuinreis maakte sprak hij er al over: hoe onder de grond allerlei organismen met elkaar communiceren en samenleven. In 2016 schreef Peter Wohlleben over dit ‘ondergrondse internet’ in Het verborgen leven van bomen, dat een bestseller werd. Er is zeker een ondergrondse verbondenheid die nader onderzoek verdient, maar dat bomen van elkaar houden gaat er bij Romke van de Kaa niet in.
Met diezelfde nuchtere relativering graaft hij zich in de bodemmaterie. Wat hij allereerst opmerkt is dat wij nog maar zo weinig weten. Van veel diertjes, zoals nematoden (aaltjes) is pas zo’n 5 procent van alle soorten ontdekt. Met genetisch onderzoek komen er verwantschappen boven die we nooit vermoed hadden, zoals tussen de magnolia en de waterlelie. En wat te denken van de archaea, de nog weinig bekende ‘oerbacteriën’, die in onderzoek van Carl Woese vijftig jaar geleden voor een totaal nieuwe indeling zorgde van alle leven op aarde.
Van de Kaa benadert zijn onderwerpen aandachtsvol, maar niet uitputtend. Soms is dat jammer omdat als lezer je nieuwsgierigheid geprikkeld wordt en je precies wilt weten hoe de vork in de steel zit. Daarvoor is het boekje teveel een inleidende ontdekkingstocht. Een dilemma voor een schrijver lijkt mij ook, want op andere momenten wordt het soms wel even erg technisch en wetenschappelijk, vooral wanneer er bij de organismen die wij met het blote oog niet kunnen zien een zeker voorstellingsvermogen van ons gevraagd wordt.
Een moeizame verhouding
Blijft het feit dat Van de Kaa op zijn leukst is als hij stelling kan nemen of ironiseren. Moraliseren noemt hij dat zelf. Zo schetst hij hoe oogkleppen, taalbarrières en concurrentiestrijd in wetenschappelijke kringen de ontwikkeling van nieuwe inzichten blokkeren. Daarnaast neemt hij zoals altijd de moeizame verhouding tussen mens en natuur op de hak, bijvoorbeeld als het gaat om nut of overlast van dieren in de tuin.
Deze week nog in het Natuurdagboek van Koos Dijksterhuis over slakken. Dijksterhuis verdrinkt ze emmersvol in de stadsvijver achter zijn tuin. Volgens van de Kaa kun je de aard van de mens bijna herkennen aan hoe hij zijn slakken verwijdert. Ik behoor tot de ‘gemakzuchtigen’ en gooi ze naar het weiland achter mijn tuin of in de ruige bosschages bij mijn buren. Een vriendin van mij knipt ze met een schaar doormidden of plet ze onder haar schoen. Op de column van Dijksterhuis volgde daags daarna al een lezersreactie met de tip om slakken in de houtas te leggen. Hoeveel scenario’s kunnen we bedenken om een slak aan zijn einde te brengen?
Romke vertelt ook nog dat zo’n 90 procent van zijn fanmail over overlast gaat: slakken inderdaad, maar ook woelmuizen, mieren, luizen, kevers, wantsen en rupsen. Alleen vlinders en vogels zijn welkom in de tuin. Ziedaar de schizofrene houding die we innemen tegenover de natuur waar wij zelf onderdeel van zijn.
De onderwereld van de tuin : van microbe tot mol / Romke van de Kaa. – Amsterdam [et al.]: Atlas Contact, 2020. – 208 p. – ISBN 978-90-450-4208-4.
De foto van de naaktslak is gemaakt door Alexas_Fotos op Pixabay
Als het gaat om droogte-resistent tuinieren heeft Beth Chatto haar naam gevestigd. In 1991, toen klimaatverandering nog veel minder de aandacht had dan nu, begon zij op de zanderige en stenige grond van een voormalig parkeerterrein met de aanleg van een grindtuin. De planten in de gravel garden werden, behalve bij aanplant, nooit bewaterd. De natuurlijke neerslag moest het werk doen. En die regen is in East Anglia, een van de droogste gebieden van Engeland, niet veel. Zo bouwde Beth Chatto een rijke ervaring op met planten die écht tegen droogte kunnen, en het is die ervaring die ze deelt in Drought-resistant planting.
Nu zijn de successen van Chatto’s tuin niet altijd direct te verwerken in een Nederlandse tuin, en de schrijfster zelf haast zich om dat toe te geven: de bodem is nooit hetzelfde, de ligging is meer of minder open en het (micro-)klimaat is anders. Zo is in Nederland vooral het voorjaar vaak droog, maar valt er in East Anglia juist zomers nauwelijks regen. Vorst komt daar ook minder voor, terwijl het juist de combinatie is van nattigheid en tijdelijke strenge vorst die in winters Nederland planten de das om kunnen doen.
Hoewel de bodem in de gravel garden arm en stenig is wordt er veel aandacht besteed aan de voorbewerking: de grond wordt diep losgewoeld en er wordt een vruchtbare teeltlaag aangebracht. In het eerste jaar wordt er regelmatig onkruid gewied, zodat na een jaar, als de planten zich goed hebben gezet, een mulchlaag opgebracht kan worden. In het zicht is dat grind, achterin de borders en tussen hogere begroeiing wordt het stro.
Chatto heeft het boek geschreven in 1998 en schildert een tuinjaar in seizoenen, veranderingen die ze aanbrengt en combinaties die haar bekoren. Deze notities worden afgewisseld met plantportretten van bijvoorbeeld kievitsbloemen, wolfsmelk, sieruien, clematis en sedums, niet altijd planten waarvan je verwacht dat ze het goed doen in droge omstandigheden. Het laatste hoofdstuk is gewijd aan de scree garden, een uitbreiding waar ze in 1997 aan begint. Het is een plan met vijf eilandbedden waarin ze lagere droogteminnende planten zet die in de gravel garden overgroeid dreigen te worden.
Door haar prettige, soms bijna poëtische schrijfstijl, en met de illustratieve foto’s van Steven Wooster wordt Drought-resistant planting een fijn lees- en kijkboek. Wat me het meest is bijgebleven is hoe ze de mijmering aanraakt, het tijdloze genieten, dat een tuin teweeg kan brengen. Qua humor of uitgesproken mening legt ze het misschien af tegenover die andere grootheid uit de Engelse tuincultuur: Christopher Lloyd. Die twee hebben elkaar leren kennen nadat Beth Chatto hem een brief schreef over de bruikbaarheid van schoenlappersplanten, een plant waar Christo “geen tijd aan wilde besteden”.
Beth Chatto is in 2018 overleden, op 94-jarige leeftijd. Ik ben blij dat ze mij nog een rondleiding door haar tuin heeft gegeven tijdens mijn allereerste tuinreis naar Engeland. Jammer dat dit boek (nog) niet vertaald is in het Nederlands. Terwijl haar kennis en ideeën zo bruikbaar zijn voor de steeds warmere en drogere omstandigheden waar we de laatste jaren mee te kampen hebben.
Drought-resistant planting : lessons from Beth Chatto’s gravel garden / Beth Chatto ; photo’s by Steven Wooster. – [London]: Frances Lincoln, 2016. – 192 p. – ISBN 978-00-7112-3811-4.
In The Time Machine, de film uit 1960, zit een scène die ik altijd als horror heb beschouwd: de uitvinder reist naar de toekomst. Dag en nacht wisselen elkaar af in ijltempo, nieuwe maan wordt volle maan, wordt afnemende maan, lente wordt zomer, herfst, winter, en jaar volgt op jaar. In een oogwenk botten planten uit, groeien, bloeien, verwelken, en opnieuw en opnieuw. Bomen groeien tot volwassenheid in een ademtocht en sterven net zo snel.
Het is een filmscène die met een andere kijk fascinerend genoemd kan worden. Maar voor mij gaat het over vergankelijkheid en een voortschrijden van de tijd die onmenselijk is. Als tuinier zou je soms willen dat het groeien wat sneller gaat. Maar nee, liever niet, niet zo! In het plannen -soms over de jaren- in het wachten en het uitproberen en in de gestadige cyclus van groei, bloei en bederf zitten de creativiteit en de beloning.
De coronacrisis heeft zoals elke crisis meerdere gezichten. Sinds half maart werk ik gedwongen thuis en beleef ik mijn huis, tuin, straat vaker en op andere tijden dan normaal. Zo sensitief maakte ik de lente niet eerder mee: het gonzen van de eerste hommel, het dansen van de narcissen in de wei, de zoete geur van de blauwe regen, het zachte druppen van blad naar blad als het echt regent… Maar ook de ronkende compressor van de buurman die zijn kunstgras schoonspuit.
Het is een luxe om stil te mogen staan in het moment of in het detail, en dat ‘kleine ontdekken’ maakt me gelukkig. Het is een kinderlijke manier van waarnemen bijna. Vertragen is een manier om de hectiek, de zorgen en de vergankelijkheid voor even te ontvluchten. Een frisse en verwonderde blik, helemaal in het nu. Als ik daar iets van vasthoud, later, als wij weer vooruit razen met zijn allen, dan zou dat prachtig zijn.
Ik ken steeds meer leeftijdgenoten die de tv in de ban doen. Vreemd eigenlijk, want het aanbod met betaalzenders en programma’s wordt alsmaar groter. Teveel om bij te houden zelfs. Misschien is dat wel de reden: een herontdekte zee van tijd die je overhoudt als je niet kijkt. Daar kan ik me wat bij voorstellen.
Toch kijk ik graag uitgesteld, bijvoorbeeld naar series die uitgezonden worden op een onmogelijk tijdstip, en die ik dus opneem. Ouderwets eigenlijk, dat opnemen en dat vaste tijdstip van uitzenden. Maar zo heb ik de laatste jaren toch kunnen genieten van mooie series als Borgen, Homeland, Big Little Lies, The Handmaid’s Tale, The Split en Arctic Circle. Deze series geven vaak een ragfijn beeld van onze huidige maatschappij of de maatschappij van de toekomst. En ze hebben één grote overeenkomst: sterke en tegelijk kwetsbare vrouwelijke hoofdrollen.
Correct
Om de juiste, witte en feministische man te worden zou ik de documentaires van Sunny Bergman moeten zien, maar die laat ik dan weer aan mij voorbijgaan. Te hypercorrect, denk ik. De discussies die ze teweegbrengen zijn zeker zinvol. Tegelijk vraag ik me af of ze niet juist polariserend werken, in plaats van begrip te kweken. Ik acht het voldoende om te weten dat ik ook vooroordelen heb en houd mijzelf regelmatig een spiegel voor.
Dit is een lange inleiding om wat te zeggen over een documentaire die ik erg mooi vond: De vrouwen van Venserpolder. Venserpolder, een buurt in Amsterdam-Zuidoost, bestaat uit woonblokken. Elk blok is gebouwd rondom een binnentuin. Jarenlang gold de tuin van blok 10 vanwege criminele activiteiten als te gevaarlijk en lag hij er verlaten bij.
Respect
In deze film van Eva de Breed wordt een aantal Surinaamse vrouwen gevolgd die de verwaarloosde binnentuin omtoveren tot een aards moestuinparadijs. De vrouwen leren elkaar kennen door het samen werken in de moestuin. Dat haalt hen uit hun isolement en smeedt nieuwe banden.
Wat een tuin kan betekenen wordt subtiel opgevoerd. Eigenlijk is het tuinieren de leidraad om wat te vertellen over het leven van de vrouwen. Zoals Melie, die als een matrone met sigaar in de mondhoek door de tuin loopt en genietend ziet dat het goed is. Ik moest denken aan mijn oude tantes van vroeger of mijn oma, de vrouwen met veel zitvlees en tijd en berusting. Door schade en schande.
Maureen tuiniert op zijn Surinaams, sexy in een strak uitgesneden jurkje of een leren broek. Haar tegelpad moet recht liggen en ze steekt veel energie in het verzorgen van de planten, en met groot succes. Tegelijk voelde ik dat ergens in dit perfectionisme een kwetsbaarheid zit die bloot komt te liggen. En zo gebeurt het ook.
Effect
Het mooie van deze slow docu is dat voor die vrouwenlevens de tijd wordt genomen, zonder teveel in detail te gaan of compleet te willen zijn. Een impressionistische schildering van mensen die je nooit gekend hebt maar herkenbaar worden. Je zou ze een brasa willen geven.
Een documentaire die verbindt in plaats van polariseert, en die en passant ook nog wat zegt over de zin van tuinieren, door te laten zien dat er is wat er is. Dankjewel Moondocs en HUMAN!
In de leesstapel naast mijn bed vond ik het boek Verwilderen van Romke van de Kaa. Het lag daar al drie jaar te verstoffen. In 2015 had ik het meegenomen tijdens de tuinreis die ik met Romke maakte. Omdat ik ontspannende lectuur nu wel kon gebruiken begon ik vooraan te lezen. En een week later had ik het uit. Voor mijn doen is dat razendsnel.
Iemand die wel eens kijkt naar Gardener’s World op BBC2 weet wat ik bedoel als ik zeg dat het relaxerende tv is. To unwind is de Engelse uitdrukking die dat gevoel beter dekt. Het planten van een struik door Monty Don, het overmatige enthousiasme van Carol Klein, de halfharde stekken die tegen de rand van een potje worden gezet: hoe vaak heb ik het al niet eerder gezien?
Het zijn hapklare variaties op terugkerende thema’s, jaar in jaar uit, maar toch doe je soms nog een nieuw idee op voor een slimme oplossing of een bruikbare plant. Met de stukjes van Romke van de Kaa is dat langzamerhand ook zo.
Voor de duidelijkheid: Van de Kaa is een goede stilist en heeft een encyclopedische plantenkennis. Hij is in de leer geweest bij wijlen Christopher Lloyd maar steekt die man naar de kroon als het op schrijven aankomt. De humor van Van de Kaa is voor ons Nederlanders beter herkenbaar, ironisch, soms wat cynisch zelfs. Dat lezen over tuinieren zo onderhoudend, leerzaam en grappig tegelijk kan zijn.
Verwilderen beweegt zich in grote thematische lijnen langs onderwerpen als bloemenweides, grindtuinen, themaplanten, woekeraars en verwilderingsbollen. Het lijken de bekende stukjes uit de regionale kranten, maar dan in een meer logisch verband. Verwilderen is op zichzelf al een provocerend onderwerp, want in hoeverre is dat wenselijk of haalbaar in onze afgemeten voor- en achtertuintjes?
Anders dan we van zijn boeken gewend zijn is dit boek voorzien van kleurenfoto’s. Die zijn net als de schrijver zelve toepasselijk en zonder een teveel aan glamour.
Blijft er een gevoel van: ik heb het allemaal al een keer gelezen. En voor een deel heb ik dat drie jaar geleden waarschijnlijk ook gedaan, maar ben ik het weer vergeten.
Wat ik jammer vind zijn de kleine tirades tegen The Dutch Wave, de ontwerpers van grassentuinen, waarvan Piet Oudolf de bekendste exponent is. Ik proef daarin nog steeds wrevel over de ooit mislukte samenwerking tussen schrijver en Oudolf.
Kiezen voor een grassentuin is in de praktijk kiezen voor een tuin die relatief laat in het jaar tot volle ontwikkeling komt. Net zo goed als de keuze voor een stinzenplantentuin maakt dat het hoogtepunt van aantrekkelijkheid in het voorjaar valt. Voor mij is dat een kwestie van (extreme) voorkeur voor een bepaald soort planten en dus ook smaak. En – op dit niveau – valt daar eigenlijk niet over te twisten.
Verwilderen : Laat de plant het werk doen / Romke van de Kaa. – 5e dr. – [Amsterdam]: Uitgeverij Olympus, 2017. – 295 p. – ISBN 978-90-467-0642-8. De nieuwste druk heeft een andere cover dan hierboven.
Begin juni wandelde ik een week om en in de grootste kloof van Europa, de Gorges du Verdon in de Provence. De Fransozen klaagden over het natte en koude voorjaar, maar ik kreeg onderweg geen druppel. Wel druppelde het elke dag volgens het Buienalarm op mijn mobiel in Nederland (waar de zomer dit jaar meer op een moesson lijkt, maar dat terzijde).
De Gorges du Verdon vanaf Point Sublime
De ‘Grand Canyon du Verdon’ is een berggebied waarin de woeste rivier in eeuwen en eeuwen een enorm ravijn heeft uitgesleten. Tijdens het wandelen werd ik getrakteerd op rotsfaçades, vergezichten en alpenweides. Toch genoot ik vooral van de grote natuurtuin om me heen. In mijn hoofd benoemde ik de plantensoorten die ik herkende. Het zijn er veel die ook in de siertuin overeind blijven, zoals wolfsmelk (Euphorbia characias en Euphorbia spinosa), Helleborus foetidus en Campanula persicifolia.
Bomen
In deze warme en droge streek zijn er enkele planten die sterk domineren. Voor de bomen zijn dat de op lager gelegen gebied de eik (Quercus pubescens) en op hoger gelegen gebied de grove den (Pinus sylvestris), de zwarte den (Pinus nigra) en de Aleppoden (Pinus halepensis). Ik was verbaasd dat de maretak of mistletoe (Viscum album) hier ook op dennen zijn borstels maakt. Ik dacht altijd dat deze halfparasiet alleen op loofbomen groeide.
Struiken
Voor de struiken domineren de Pruikenboom (Cotinus coggygria, de gewone groene soort met rozige pluimen) en… buxus (Buxus sempervirens). Vooral die laatste tiert alsof er geen belagende schimmels of mijten bestaan.
Ook gezien: Orchis purpurea, Linum suffruticosum en Lathyrys tuberosus
Hoger in de bergen was de lucht vaak zwanger van de bloeiende Gaspeldoorn (Ulex parviflorus), terwijl het op zonnige vlaktes ineens sterk naar tijm (Thymus vulgaris) kon ruiken.
Kruiden
Daarmee kom ik op de laagste divisie, naast tijm: lavendel (Lavandula angustifolia) en bonenkruid (Satureja montana). Een trio dat alleen daarom al niet in de Herbes de Provence mag ontbreken.
Kalk
Wat ik me door het zien van de natuurlijke groeiplaats vooral realiseerde is dat al deze soorten houden van (veel) kalk in de grond.
Denk daar nog eens aan en geef je strak in het keurslijf gesnoeide buxus zo nu en dan eens wat korrelkalk te eten.
Afgelopen dinsdag 15 december schakelde ik – helaas iets te laat – in voor Koken met Van Boven. En wat zag ik: een prachtig gebraad uit de oven, met kruiden, een mooie bruine korst en een garnering van citrusfruit. Het zag er feestelijk uit en het was: KNOLSELDERIJ!
Knolselderij: gezond maar saai, een onooglijke knol die ik alleen maar ken uit de erwtensoep.
Gebraad van knolselderij met saus van citrus
Ik ben meteen de gemiste aflevering online gaan bekijken. En wat blijkt: het recept is ook nog eens doodsimpel. De knol schillen, inwrijven met boter en kruiden, twee uur in de oven in folie en dan nog een poosje zonder folie voor het korstje.
Toen Yvette van Boven daarbij ook nog een voorgerecht maakte van koolrapen kon ze niet meer stuk.
Volgend jaar plant ik knollen in de tuin: koolrapen, knolselderij (aardperen heb ik al) en ook weer koolrabi.
Ik kan al bijna niet meer wachten met tuinplannen voor volgend jaar!
Eigenlijk houd ik niet zo van heel erg nette tuinen, met alle plantjes keurig op kleur en precies overdacht op de juiste plek. Ik houd van een beetje ongeregeld, licht verwilderd. En ik ben dol op toevalsplanten, aanwaaiers en uitzaaiers.
Maar toch maak ik een uitzondering voor de Japanse tuin. Daarin is alles overdacht. Er is orde en er zijn vaste elementen met een eigen betekenis.
Dat wil niet zeggen dat de tuin symmetrisch is, of strak. De opzet is juist om de natuur zo dicht mogelijk te benaderen. Geen rechte paden, maar slingerpaadjes met stapstenen.
Vaste elementen van de Japanse tuin
Er is altijd water. Water staat voor leven. Water wordt ook wel gesymboliseerd met kiezelsteentjes.
Er is een stenen lantaarn.
Er zijn stenen die rust symboliseren.
Er is een bruggetje, meestal in een rode kleur. Rood staat voor vreugde, maar beschermt ook tegen boze geesten.
Er is veel groen in de vorm van mossen en varens.
De tuin is geheel omheind.
Mossen met ontluikende varens in het voorjaar
Naast deze vaste onderdelen kan er een theehuis of paviljoentje zijn. Meestal is hierin plaats gemaakt voor een boeddha. Soms is er een tempel.
Er zijn verschillende Japanse tuinen in Nederland. Een hele mooie waar ik graag kom is de ruim honderd jaar oude Japanse tuin op landgoed Clingendael, tussen Den Haag en Wassenaar.
Rust, groen en stenen
Er gaat een enorme rust uit van een Japanse tuin. Er is geen sprake van spectaculaire effecten, geen rijke borders of bijzondere blikvangers. Meestal overheerst de kleur groen: varens, mossen, bamboe. Een zorgvuldig geplante rode Japanse esdoorn zorgt het hele jaar door voor kleur.
Alleen in het voorjaar gaat de tuin even uit zijn dak: dan bloeien rododendron en azalea met prachtige kleuren. Het is een feest om dan door de tuin te lopen over de bemoste paden en de speciaal gelegde stapstenen.
Oranje is een van de vele uitbundige kleuren van Rhododendron
Precies dit: de juiste verhoudingen tussen groen, stenen en beperkte kleur geven de Japanse tuin op Clingendael zijn bijzondere serene sfeer. Waar als vanzelfsprekend een plek in het groen is voor de boeddha. En je zittend op een bankje ontdekt dat er ongemerkt een uur verstreken is.
Wil je meer weten: er zijn enorm veel websites te vinden over Japanse tuinen. Met veel meer informatie dan ik hier bij elkaar heb kunnen zetten. Bijvoorbeeld over de verschillende stijlen of over hoe je zelf een Japanse tuin aanlegt.
De Japanse tuin van Clingendael
Vanwege de kwetsbaarheid is Clingendael alleen in voor- en najaar beperkt opengesteld. Onderga zelf de rust en harmonie van deze kleine tuin. Het kan dit jaar tussen 10 en 25 oktober.
De Japanse tuin van landgoed Clingendael
Wil je na je bezoek nog eens nagenieten? Dat kan ook met een van deze twee romans met een bijrol voor de Japanse tuin:
De tuin van de avondnevel / Tan Twan Eng
De tuin van de Samoerai / Gail Tsukiyama
Ik hoop dat ik over heb kunnen brengen hoe een tuin je een bijzondere ervaring geeft die verder gaat dan je verwacht. Iets wat iedereen tenminste één keer in het leven zou moeten ervaren: rust, harmonie, schoonheid.
Dit is een gastblog van Stien den Braber. Foto’s en tekst zijn van haar hand. Dankjewel Stien!
IJsland is een ‘jong’ land, nog altijd zestien tot zeventien miljard jaar oud, maar geologisch gezien is dat jong.
Het land was “woest en leeg” toen de Vikingen het ontdekten. En het is nog steeds behoorlijk ruig en leeg.
Een groot deel van het land is bedekt met gletsjers of lavavelden. Op verschillende plekken borrelt de aarde, door geisers of vulkanen. Denk aan de uitbarsting van de Eyjafjallajökull, die in 2010 het vliegverkeer in heel Europa stillegde.
De naam Eyjafjallajökull lijkt onbegrijpelijk maar is eigenlijk heel eenvoudig:
eyja = eiland
fjalla = berg
jökull = gletsjer
Veel IJslandse plaatsnamen zijn genoemd naar natuurverschijnselen: Reykjavik betekent rokende baai (vik = baai, rokend vanwege de geisers).
Lavaveld op IJsland
Wat heb je in IJsland te zoeken op vakantie? Zeker als je bedenkt dat de temperatuur er nogal wisselvallig is. Zelfs in juli is het maar 10-17 °C – en soms kouder.
IJsland is een uitdaging. Soms loop je door een lavaveld dat eruitziet als een maanlandschap. Maar tussen de zwarte brokken komen alweer de eerste mossen, saxifraga’s en andere bloemetjes tevoorschijn.
Silene uniflora en Alchemilla alpina (Alpiene vrouwenmantel)
Als je dan na een tijd lopen uitkomt bij een donderende waterval, weet je niet wat je ziet. Eerst ben je onder de indruk van het geweld van het water. Daarna zie je hoe groen het er is en wat er allemaal bloeit: geranium sylvaticum, boterbloemen, lathyrus japonicus, Noordse nachtorchis.
Je moet wel goed kijken. Het zijn geen grote, uitbundige, niet-te-missen planten. Eerder bescheiden, nietige plantjes die zich er kunnen handhaven, en die je gemakkelijk over het hoofd ziet.
Platanthera hyperborea (Noordse nachtorchis) en Geranium sylvaticum
Op de gletsjers groeit niets. Daarvoor is de ijslaag te dik. Stukken gletsjerijs komen terecht in gletsjermeren of fjorden en drijven langzaam naar zee.
Een boottochtje tussen de ijsbergen is een indrukwekkende beleving. Soms hebben die ijsbergen een mooie blauwe kleur. Dat is een sprookjesachtig gezicht, maar het is niets meer dan de weerkaatsing van blauw licht. Door de grote druk is alle zuurstof uit het ijs geperst en wordt elke kleur uit het licht geabsorbeerd. Alleen het blauw wordt weerkaatst.
Blauwe ijsbergen
En overal vogels: langs de meren veel zangvogels en langs de kust krijsen de vele soorten meeuwen, stormvogels, jan-van-genten en de sterns.
De noordse sterns zijn berucht omdat ze mensen aanvallen die in de buurt van hun jongen komen. Ze vallen op het hoofd aan, het hoogste punt. IJslanders weten dit en houden een stok boven het hoofd, die vervolgens belaagd wordt door de sterns.
De meest ‘aaibare’ vogel is wel de papegaaiduiker. Waar meeuwen statig voorbij zeilen op de thermiek, lijkt de papegaaiduiker onbeholpen te fladderen. Maar vergis je niet: ze zijn ontzettend snel.
Papegaaiduikers en Salix lanata (Grijze dwergwilg)
IJsland is een land met weinig bomen. Hier en daar zijn bomen aangeplant. Maar in het wild kunnen ze zich nauwelijks handhaven en worden ze niet groter dan een struik. Zo duurde het een paar dagen voor ik die lichtbladige plant met pluizen herkende als een wilgensoort, Salix lanata. Ook de Salix herbacea wordt niet groter dan een struikje.
Ik moet het echt ook nog over de geisers hebben: overal in het landschap zie je stoom uit de grond komen. Soms als heet water, soms als blubberende modderpoelen.
In de omgeving van Reykjavik wordt dit water gebruikt voor kassen. Bij een van de geisers konden we zelfs tomaten kopen. Zeker zo leuk: je kunt er ook een zwembad mee verwarmen. Zo zwom ik in een buitenbad van 40 °C.
En ik kan wel doorgaan: over de schapen, de IJslander paarden, de wilde zwanen, de grote groepen ganzen, de turfhuizen met grasdaken enzovoorts. Nog eentje dan: de lupinevelden.
Ooit uit Alaska gehaald om erosie tegen te gaan, neemt de blauwe lupinus nootkatensis langzaam het hele land over en worden ze nu weer bestreden. Van deze lupine heb ik dan ook zonder wroeging zaad mee naar huis genomen. Wie weet lukt me het in Nederland ook wel: lupinevelden….
Lupinus nootkatensis (Alaska lupine)
Ik hoop dat jullie een beetje geproefd hebben hoe bijzonder een vakantie in IJsland is.
Dit is een eerste gastblog van Stien den Braber. Stien woont in Amersfoort en is gek van (moes)tuinieren. In haar vrije tijd wandelt ze graag en schrijft ze gedichten.
Mocht je zelf iets te vertellen hebben over planten, de moestuin, een natuurreis of een duurzaam project in jouw omgeving: neem gerust contact op . Moesblog staat open voor gastbloggers, andere verhalen en nieuwe geluiden.