De aardpeer (Helianthus tuberosus; in het Frans: topinambour) is een ‘vergeten groente’.
In de 16e eeuw kwam de aardpeer naar Europa vanuit Noord-Amerika (Quebec). Maar in de loop der eeuwen is hij verdreven door de aardappel. Een belangrijke reden daarvoor zal geweest zijn dat de aardappel beter te bewaren is.
De aardpeer is familie van de zonnebloem en dat zie je – behalve aan de naam – aan de bloeiwijze. Net als de zonnebloem kan hij wel drie meter hoog worden.
In de nazomer (september-oktober) verschijnen de kleine gele bloemetjes. Die zijn een leuke bijkomstigheid, dat is niet waar het om gaat. Bij de aardpeer gaat het om de knol. Elk knolletje vormt naast een bloemstengel een aantal nieuwe knollen. Deze knollen hebben een zoetige, nootachtige smaak. Ze zijn onregelmatig gevormd en niet zo mooi glad als de aardappel. Dat maakt ze lastig te schillen.

Toch is het de moeite waard om wat tijd aan ze te besteden. Je kunt ze geraspt eten als rauwkost, eventueel samen met wortels. Je kunt ze bakken en koken. Maar persoonlijk vind ik ze gekookt al snel ‘snotterig’ worden. Zelf maak ik er meestal soep van.
Mijn eerste aardperen kocht ik in de natuurvoedingswinkel. In plaats van ze op te eten stopte ik ze in de grond.
Daarna zijn ze elk jaar teruggekomen. Want ook al heb je nog zo goed geoogst, er blijft altijd wel iets in de grond achter en dat loopt weer overvloedig uit. In het voorjaar komen de lichtgroene scheuten overal boven de grond, ook op plaatsen waar je ze niet had verwacht.
Als ze de kans krijgen gaan ze dus aan de wandel. Zet ze daarom op een plek waar ze niet al te veel kanten op kunnen. Vanwege de hoogte kun je ze het best een plek achteraan geven. Tenzij je er een windscherm van wilt maken. Overigens, als ze te hoog worden kun je ze gewoon inkorten. Dan gaan ze wat meer in de breedte, maar de knollen lijden daar niet onder.
Boven de grond sterft de aardpeer weliswaar af, maar onder de grond zijn de knollen winterhard. Het beste is om niet meer te oogsten dan je in een keer kunt eten. Aardperen zijn niet heel erg makkelijk te bewaren, een dag of drie in de koelkast. Natuurlijk heb je dan even een probleempje als de grond bevroren is. Maar na de vorst kun je gewoon verder oogsten.
In het boek Een tuin om van te smullen staat beschreven hoe je die overbodige scheuten kunt uitputten zodat ze niet meer terugkomen. In het voorjaar plaats je een kartonnen doos bovenop de plek waar de aardperen hebben gestaan. Ze zullen dan uitlopen. En omdat het donker blijft in de doos groeien ze uit tot lange gebleekte scheuten.
Na enkele weken haal je die scheuten weg en zet je de doos weer op dezelfde plek neer, waarop het zich nog een keer herhaalt. De knollen raken hiervan uitgeput en zullen na de tweede keer niet alsnog uitlopen. Hoe dat zal gaan als het regent en de kartonnen doos geheel doorweekt raakt zegt het boek niet… Maar goed, als iemand dit wil uitproberen dan hoor ik graag het resultaat.
Overigens die gebleekte scheuten kun je ook weer gestoofd eten.
Aardperensoep
- Schil de aardperen of schrap ze en leg ze tot gebruik in water met een beetje citroen.
- Fruit een uitje en/of knoflook in olijfolie.
- Voeg de in grove stukken gesneden aardperen toe en roerbak even mee.
- Voeg dan water met een bouillonblokje toe en laat even doorkoken.
- Pureer de soep, breng eventueel op smaak met wat peper.
- Serveren met in elke soepkom een lepel kwark of zure room en eventueel bestrooid met de oranje blaadjes van de goudsbloem.
Variatie:
In plaats van met kwark of zure room opdienen met in stukjes gesneden en even gebakken shiitake. Voor een diepe aardse smaak kun je de shiitakes ook meebakken en met de soep meepureren.
Eet smakelijk!